Aarden in het moeras van het leven

De mens is uit vrees in een continue strijd verwikkeld om zoveel mogelijk constant te maken in een wereld die voortdurend in beweging is.
11 maart 2012

De tragiek van het leven ligt in de combinatie van groei naar het einde en het besef hiervan. Kleine mensjes komen ter aarde en het eerste wat hen verteld kan worden: gij zult eens niet meer leven. Dat alles wat u ziet en aanraakt, dat is een keer niet meer. Bovendien sloegen de makers van onze wereld diepe gaten in de grond. Zo lopen we niet alleen met open ogen het pikdonkere einde tegemoet, in de tussentijd zijn we genoodzaakt hindernissen te overwinnen en uit te groeien tot een wezen dat zichzelf en anderen kan onderhouden in het bestaan. Zodra we die fase van opgang, met al zijn hoop, hebben weten om te zetten in een enigszins solide bestaan, begint het lijf, en al het opgebouwde, langzaam weer uiteen te vallen.

Gedurende het leven proberen we dan ook krampachtig om ons lot in eigen hand te krijgen. We zoeken oplossingen voor de donkerte aan de horizon. Onze naaktheid proberen we te bedekken door beschutting te zoeken bij anderen. Het aardse is echter vrij bewerkelijk. Zo zijn er vele elementen die ieder hun eigen weg gaan, maar soms ook samensmelten en eventueel weer breken in reeds bestaande of nieuwe vorm. Voor de mens is zo’n onbestendige wereld onleefbaar. Zonder enige vorm van vastigheid, met alleen uitzicht op een gegarandeerd einde, zou de soort zijn eindigheid niet kunnen dragen. Daarom is de mens in een continue strijd verwikkeld om zoveel mogelijk constant te maken in een wereld die voortdurend in beweging is.

Het bovenaardse is hiervan nog wel het meest tot de verbeelding sprekende voorbeeld. Voor deze waarheid zijn mensen zelfs bereid om elkaar af te maken. Dat heeft iets geks: mensen die bang zijn voor het onbekende einde, nemen de levens van hen die een andere invulling voor deze eindigheid hebben bedacht. Zo groot kan dus de behoefte aan één zielzalvende oplossing zijn. Een afgezwakte vorm van dit absolutisme zien we terug in het openbaar bestuur, waar een specifieke oplossing een probleem voor altijd moet oplossen. Hier wordt nog het meest duidelijk dat we het beweeglijke maar moeilijk kunnen vatten. Als we zitten, dan willen we staan. Wanneer we staan, willen we weer zitten. Het één sluit het ander per definitie uit en dus is er altijd een probleem om op te lossen.

Ook op individueel niveau is er een verlangen naar het absolute. Eerst willen we de garantie van aandacht en bescherming van onze natuurlijke voorgangers. Vervolgens zetten we dat door in de door ons zelf aangegane relaties. Zo verwachten we onvoorwaardelijke liefde en trouw van een partner, vrienden die er op het juiste moment wel zijn en op het andere niet, en collega’s die hun specifieke taak uitvoeren om zo samen een vooraf bepaald resultaat te bereiken. Al deze relaties zijn geworteld in een omgeving die verandert. Relaties worden daardoor voortdurend op de proef gesteld door alles wat op ze inwerkt. Niet in de laatste plaats veranderen ons eigen lichaam en geest, waardoor ook eigen behoeftes andere invulling vragen.

Net als bij de collectieve besluitvorming zit de mens daarmee gevangen tussen het absolute van vandaag en morgen. Vandaag is hij bang voor desintegratie en het alleen-zijn, morgen voor het gebrek aan vrijheid en om ingesloten te raken. In relaties geldt ook nog eens dat iets breekt wanneer het te stevig wordt vastgehouden, maar dat het valt wanneer de greep niet sterk genoeg is. Het vinden van evenwicht is precisiewerk en afhankelijk van meer dan één persoon. Over deze balans kan echter nog enige mate van controle worden uitgeoefend. Moeilijker wordt het wanneer de onvatbare dimensie tijd wordt toegevoegd. Zo is er enerzijds de zoektocht naar, en het balanceren met, vastigheid in relaties, terwijl anderzijds het eindige dwingt tot het definitief loslaten.

Het is in dit moeras van het leven dat zuigende aarde en driftige wil om te overleven aan de mens trekken. Het is een absurd spel tussen het wilde en het breekbare. We omklemmen het vaste in de hoop dat het niet loslaat of uit elkaar valt. Zo proberen we het naderende einde iedere dag weer uit te stellen. Ons brein is te verfijnd; het kan ons handelen duiden en begrijpt de precaire situatie. Dit maakt ons angstig. Toch stelt het ons ook in staat om absolute waarheden als persistente gids te laten fungeren en zo de openliggende, vragende kant te verdoven. Uiteindelijk is dat echter maar een truc. De materie beweegt, creëert en maakt kapot. Ook absolute waarheden moeten er op den duur aan geloven. De enige echte constante in het bestaan is de voortdurende beweging.