Limburg

Investeer in eerlijke stroom

Alleen met wind, water en de zon wekken we energie op een 'eerlijke' manier op en stelen we niet uit het verleden en niet van de toekomst.
24 november 2013

In zijn artikel afgelopen week over de windmolens net over de grens in België stelde René Willems al dat zolang we ‘energie blijven vreten’ die ook ‘in de buurt’ geproduceerd moet worden. Hij stelt dat hij liever tegen de molens aankijkt dan te moeten leven met de risico’s van een kerncentrale. Epen is niet de enige plek waar molens aan de grens staan. Misschien zijn ze bedoeld als een hint om ons over onze energievoorziening te laten nadenken.

Ik kan me niet vinden in het beeld van de ‘lekke’ en ‘gammele’ kerncentrale in Tihange. Maar hij haalt er wel een belangrijk punt mee aan. Kerncentrales zijn een efficiënte en ‘schone’ manier om energie op te wekken. Ze zijn ook het veiligst, totdat het fout gaat: dan volgt meestal een ramp van apocalyptische proporties. Tsjernobyl heeft ons geleerd dat we niet alleen de explosie moeten vrezen, maar ook de wind. En die staat voor Limburg meestal niet gunstig.

Kerncentrales maken ons bewust van een probleem dat bij kolen- en gascentrales minder zichtbaar is. Daar waar CO2 nog ‘vervliegt’, blijft het restproduct van kernenergie namelijk in tastbare vorm achter. En dit materiaal blijft nog heel lang dodelijk. Zolang zelfs dat het gevaar ervan eigenlijk niet beheersbaar is. Net zoals de banken tot aan de financiële crisis spelen we met risico’s die ons denk- en handelingsvermogen te boven gaan. En iedere ramp is er daardoor één die we niet aankunnen.

Kernenergie is een kenmerk van een tijd waarin behoeften snel bevredigd moeten worden. De grondstoffen die voor energie en bijvoorbeeld plastic worden aangewend, hebben miljoenen jaren nodig gehad om te ontwikkelen. Het afval dat we met de productie achterlaten is minstens duizenden jaren nog aanwezig. En in die korte tijd hier tussenin gebruiken we producten totdat we erop uitgekeken zijn, waarna ze zomaar in de vuilnisbak belanden.

Maar dat is nog niet alles. We willen namelijk dat de wereld om ons heen wel schoon is. Daarom moet de productie van energie en het verwerken van afval buiten het zicht gebeuren. Dit zogenaamde niet-in-mijn-achtertuin-principe is nog wel het meest illustratief voor ons gedrag, waarbij de lusten vanzelfsprekend zijn en op de lasten afgedongen wordt. Al zal deze benadering onbewust ook wel helpen om een confrontatie met onszelf uit de weg te gaan.

Alleen door met wind, water en de zon energie op te wekken stelen we niet uit het verleden en niet van de toekomst. Eigenlijk zouden we groene stroom dan ook gewoon maar eerlijke stroom moeten noemen. Het is dan wel duurder, ‘lelijker’ en minder voorspelbaar. Maar het houdt onze levensstijl op een niet-vervuilende en weinig risicovolle manier in stand. Wat hiervoor teruggevraagd wordt, is om tegen de molens en panelen aan te kijken die binnen het licht brandend houden.

We zouden het protest over de windmolens bij Epen dan ook maar beter als het beginpunt voor een discussie nemen. Onze buurlanden zijn inmiddels al wat verder. De vraag is wat wij gaan doen om meer energie uit de wind en de zon te halen. Waarom plaatsen we zelf niet meer molens? Kunnen we de onlangs gestopte rijkssubsidie voor zonnepanelen voortzetten? Het zou in ieder geval een passende besteding van het Essent-geld zijn.